Miljonairs
verschenen op
De overkant 1999/2009/Chopin en andere stukken 2021
Money Makes Millionaires, 1992 vertaald
Miljonairs
zo stond ik in elke zaal
ik heb ze allemaal gehad
er is niet één provinciestad
waarin ik nog verdwaal
de heer die aan de zijlijn staat
ik schud hem wel de hand
zijn dame die, ook bruinverbrand,
mij minzaam zingen laat
miljoenen houden van miljonairs
miljoenen houden van miljonairs
maar liefje, ik zing het lied
ik danste in het gouden licht
zij allen dansten mee
maar niet één ster op dat bal-masqué
heeft ooit mijn nacht verlicht
ik ken de geur van geld en macht
de echo van sukses
de bloemen en de whiskyfles
vriendinnen voor één nacht
miljoenen houden van miljonairs
miljoenen houden van miljonairs
maar liefje, ik zing het lied
als in het oude strandhotel
de lichten zijn gedoofd
heeft ook mijn lief teveel beloofd
ik ken haar wensen wel
en met de geur van geld en macht
en de echo van sukses
zijn bloemen en de whiskyfles
vriendinnen voor de nacht
miljoenen houden van miljonairs
miljoenen houden van miljonairs
maar liefje, ik zing het lied
In een hotelkamer, ergens in het land, is dit lied geboren. Noem mij Drachten, Dedemsvaart of Dronten, en ik zie de troosteloze hotels, hoor de tergende stilte als de kamerdeur achter je dichtslaat, een stilte veel luider dan de echo van het gejuich dat weerklonk in de concertzalen, de sporthallen, de stadions. Als alle meisjes, vrouwen, van wie je had kunnen houden, die van jou hadden kunnen houden, zijn verdwenen in de nacht, als al die vrolijke stemmen zijn weggestorven, rest ons, popsterren, goden van deze tijden, niet veel anders dan dit: het schrijven van een lied.
De oorspronkelijke versie, Money makes Millionaires, schreef ik voor de band Rienne va Plus, waarvan ik toen deel uitmaakte, en die verder nog bestond uit Jan Hendriks en zijn geliefde Rieany Janssen. Het is een van de nummers die ik vertaald heb, omdat ik het een langer leven gunde dan de paar jaar dat Rienne va Plus heeft bestaan.
Het intro, de prelude, componeerde ik voor piano en drie cello’s, twee geplukte en één gestreken, muziek die ik altijd al heb willen schrijven. In het lied zelf, begeleid door het Gustav Klimt Strijkkwartet, speelt Huib Schreurs de wrange mondharmonicasolo.
De sylfides
verschenen op
De overkant 1999/2009
De sylfides
zo denk ik soms met heimwee terug
aan de sylfides uit mijn jeugd
die voor een volle teug genot
spotten met de eer en deugd
dankbaar ben ik haar nog steeds
zo’n meisje dat, tot niets verplicht,
en zonder woorden, zonder schroom
één nacht in je armen ligt
voor een lied op mijn gitaar
mocht ik alles doen bij haar
gaf ze met een steels gebaar
zwijgend haar geheimen prijs
was ik dronken van haar wijn
schonk ze mij die zoete pijn
die ik nu als liefde ken
nu ik oud en wijzer ben
dit liedje is voor hen
die spotten met de eer en deugd
waarvoor ik nu nog dankbaar ben
de sylfides uit mijn jeugd
applaus, de geur van geld
macht waar iedereen op jaagt
nachten in een duur hotel
ik gaf ze terug, het liefst vandaag
voor de lippen die mij kusten
gisteren voor één enkel lied
en zo de hartstocht in mij blusten
dat doet de hitparade niet
was ik dronken van haar wijn
schonk ze mij die zoete pijn
die ik nu als liefde ken
nu ik oud en wijzer ben
Ja, ik heb ze gekend, de sylfides uit mijn jeugd. Zij kwamen en gingen, lichtvoetig en ijl als de nevel. Toch lieten zij ieder een spoor na in mijn herinnering. De klank van een naam, een vage geur van ver verlangen, een rilling bij het horen van een lied. Wat is er van hen geworden, die ik even mocht aanraken, een ogenblik in de eeuwigheid? Wat is er van mij geworden, die hen liefhad? Want, meneer, liefde was het.
Een eerste klein verraad,
verschenen op
De overkant 1999/2009/Live in tijden van corona 2022
Een eerste klein verraad
mijn slapen worden grijs
het zijn mijn wilde haren
de laatste exemplaren
en een laatste eerbewijs
aan wat er is geweest
en wat er nooit zal komen
aan grote jongensdromen
en kleine nog het meest
ik was nog maar een kind
en had al idealen
ik vond ze in verhalen
die je niet zelf verzint
het ging maar om een ding
lang leven en gelukkig
en niemand was ooit nukkig
als het om de liefde ging
het eerste meisje dat
mij met haar liet vrijen
en hete tranen schreien
omdat zij al dat moois bezat
was nauwelijks veertien jaar
en ik was niet veel ouder
maar zij was mij veel vertrouwder
dat alles bij elkaar
ik gaf haar wat ik had
al was ik onervaren
en nauwelijks te bedaren
heb ik haar liefgehad
en dronken van die wijn
weer aan een vriend verloren
waarna ik heb gezworen
dat het nooit meer zo zou zijn
zoals het altijd gaat
je kunt het ieder vragen
je wordt het hardst geslagen
door een eerste klein verraad
van een ideaal bevrijd
kon ik mijn tranen drogen
maar jaren zijn vervlogen
vol bitterheid en spijt
waarin ik smachtte naar
en mijn verlangen stilde
bij meisjes die wel wilden
voor een lied op mijn gitaar
en na een wilde tijd
vol tedere momenten
ben ik met weinig centen
en zonder centje spijt
verbonden in de echt
als laatste van mijn vrienden
die dit geluk verdienden
zo kwam ik toch terecht
en zit hier op mijn schoot
mijn zoontje van vijf jaren
hij ziet nog geen gevaren
hij is nog lang niet groot
maat ik weet dat vroeg of laat
als jaren zijn verstreken
opnieuw een hart zal breken
bij een eerste klein verraad
want zoals het altijd gaat
je kunt het ieder vragen
je wordt het hardst geslagen
door een eerste klein verraad
Mijn lieve jongen. Ik zou je iets willen vertellen. Gewoon maar een verhaal. Over een jongen die ik gekend heb. Over een meisje van wie ik heb gehouden. Ach, misschien later dan, als je groot bent. Zal ik je nu een liedje zingen.
Van vaders en geliefden
verschenen op
De overkant 1999/2009/Chopin en andere stukken 2021
Van vaders en geliefden
horen wij de waarheid
van vrouwen en van kinderen
van vaders en geliefden
zien wij geen spoor meer terug
stuurloos en verloren
volledig buiten zinnen
mijn wereld zal, mijn wereld zal
in tranen vergaan
woede en de waanzin
zo wonderlijk dichtbij
dat ik me afvraag: wonen zij
wellicht ook in mij
en vraag ik jou mijn liefste
vergeef mij dan de schuld
aan alles wat, aan alles wat
ook jou is aangedaan
en hou mij in je armen
heb mij eeuwig lief
laat deze storm voorbijgaan
en heb mij eeuwig lief
Srebrenica, 1995. Onder onze ogen worden duizenden mannen en jongens vermoord. In dit Europa, op de drempel van de 21e eeuw. Met eigen ogen zien wij de slachtoffers, die wij zelf hadden kunnen zijn. Zien wij de daders, die wij zelf hadden kunnen zijn.
De schone slaapster
verschenen op
De overkant 1999/2009
muziek P.van Straten
De schone slaapster
als kleine jongen
heb ik reuzen bedwongen
droomde ik mij een held
heb ik draken geveld
als kleine jongen
verzon ik mij groot
ging ik voor een meisje
heel gemakkelijk dood
schone slaapster
in het donker ben ik hier
met het zwaard in de hand
schone slaapster
uit een droom te ontwaken
wat was ik nog jong
nu ken ik de draken
die ik nimmer bedwong
sterf ik tienduizend doden
voor een vrouw zoals jij
de toegang verboden
ik kom nooit dichterbij
in dit bed waar wij lang
samen hebben gelegen
ik nog naar jou verlang
maar wij ons niet meer bewegen
naast jou in het donker
klopt mijn hart in mijn keel
zijn er reuzen en monsters
en draken te veel
ik zie je rug, je hals, je zij
je ligt daar roerloos, blank en naakt
je schaamt je nu niet meer voor mij
te vaak al aangeraakt
waarom dan niet opzij gezet
gekrenkte trots, zelfmedelijden
en alles wat mij nog belet
mij aan jouw borst te vleien
schone slaapster
in het donker ben ik hier
met het zwaard in de hand
schone slaapster
Wat zal ik zeggen? Ben ik ooit een held geweest? Wie weet, heb ik mensen gered, en nee, ik heb het gevecht niet geschuwd, messen en revolvers boezemden mij geen angst in. Maar de vrouw, heb ik ooit gewaagd haar te trotseren?
Een dagje aan het strand
verschenen op
De overkant 1999/2009
Een dagje aan het strand
hier sta ik dan weer op het strand
de wind waait door mijn haren
ik druk mijn voeten in het zand
keer terug na zoveel jaren
ik sta hier graag aan deze grens
hier eindigt ook de tijd
en gunt god gul aan ieder mens
een glimp van eeuwigheid
hier houden wij gewillig halt
de zee, ik en mijn voeten
ik zal, hoe zwaar het mij ook valt
mij toch bewegen moeten
achter mij weerklinkt gelach
ik hoor de kinderstemmen
het is het midden van de dag
ik wil nog niet gaan zwemmen
ik kijk en zie een indisch kind
met grote blauwe ogen
ik wend mij af, de westenwind
zal wel de mijne drogen
zij roept mijn naam en pakt mijn hand
wij gaan langs zandkastelen
het is een dagje aan het strand
wat kan de tijd mij schelen
het is een dagje aan het strand
de zon schijnt in het water
ik druk mijn voeten in het zand
zo denk ik niet aan later
Er is één foto waar ik samen met mijn vader op sta. Wij tweeën.
Hij is genomen aan het strand. Wij staan tot onze knieën in een onheilspellend rustige zee. Hij heeft zijn rechterarm om mijn schouder geslagen en ik mijn linker om zijn rug, en het is alsof ik de last van zijn welzijn al op mijn tengere schouders voel. Misschien was het wel op Texel, het eiland van: ‘Kijk papa, een nest!’, waar wij vogels gingen kijken toen hij wegens een depressie vrij kreeg van zijn werk en ik van school. Nog jaren later, bij elk bezoek aan het strand zag ik ons daar samen staan, in zee.
Nu ben ik met mijn eigen kinderen gegaan. Met mijn dochter langs zandkastelen. Voor altijd heeft zij het beeld van het strand veranderd. Tussen alle zwart-wit foto’s staat zij daar, standvastig, in kleur. Luna.
Telkens weer
verschenen op
Boudewijn de Groot Van een afstand 1980/De overkant 1999/2009
muziek B.de Groot
Telkens weer
nu lig je naast me en je slaapt
ik hoor je ademhalen
en in het vroege morgenlicht
zie ik voor het eerst je kamer
je bent zo warm je bent zo zacht
je arm ligt op mijn schouder
je bent zo lief geweest vannacht
ik heb van je gehouden
en ik wou dat ik je zeggen kon
ik weet dat ik nog jaren
naar je kamer zal verlangen
de platen die je draaide
tranen op je wangen
zoals je naar me luisterde
en fluisterde: ik snap je
zoals we samen lagen
samen lachten om een grapje
o ik wou dat ik je zeggen kon
telkens weer
denk ik aan je ogen bij het afscheid
telkens weer
wil ik bij je zijn
telkens weer
denk ik: ik ga weg en nu voor altijd
nu lig je naast me en je slaapt
ik hoor je ademhalen
en in het vroege morgenlicht
zie ik weer je kamer
je bent zo warm je bent zo zacht
je arm ligt op mijn schouder
je bent zo lief geweest vannacht
ik heb van je gehouden
en ik wou dat ik je zeggen kon
Zo was er eens een meisje dat de naam had van een boom: Els. Maar ook haar achternaam was een boom, mijn lievelingsboom nog wel. En ja, zij zelf was even prachtig. Zij versierde mij toen ik met de Slumberland Band, 1976, optrad in het Sectorpark in Ouderkerk. Terwijl de rest van de band na het optreden de installatie in de bus sjouwde, vree zij met mij in de bosjes.
Het is haar kamer die ik heb willen beschrijven in een lied. Toen Boudewijn de Groot mij vroeg of ik nog teksten had, heb ik hem deze gegeven en hij heeft er ‘Telkens weer’ van gemaakt. Hij schreef zelf het refrein, een geval van het zeldzame, zogenaamde eenmalige refrein: ‘Telkens weer denk ik aan je ogen bij het afscheid’, maar gaf mij er de credits van. Zo is hij. Die zinnen dus zeggen meer over hem dan over mij.
Het nummer verscheen op zijn LP ‘Van een Afstand’. Voor mijn eigen CD heb ik een andere bewerking gemaakt. Maar het refrein is gebleven.
Lieve Linge
verschenen op
De overkant 1999/2009
muziek J.Hendriks en E.Jansz
Lieve Linge
lieve Linge
dat je zo mooi was
lieve Linge
eindeloos stroomt je water
van vroeger naar later
een meisje dat touwtje springt
een liedje zingt
en perensap verkoopt
de weg die zich in bochten wringt
en dan de dijk afloopt
een bootje vaart en laat er
zijn sporen na op het water
lieve Linge
dat je zo mooi was
lieve Linge
eindeloos stroomt je water
van vroeger naar later
alle vrouwen waren meisjes
zij kenden onze wijsjes
in het nederlands
zij hadden tienerkamers
ik heb ze zelf gezien
rimpels op het water
de foto’s zijn voor later
lieve Linge
dat het zo mooi was
lieve Linge
lieve Linge
dat het zo mooi was
lieve Linge
Terug in Nederland. Er zij veel mooie plekjes in ons land. Maar een van de mooiste is wel het dal van de Linge.
Wat bezielt toch een waterstroom om zich ergens, bij Tiel meen ik, af te scheiden van de Waal, zich evenwijdig, schijnbaar doelloos door het vlakke Betuwse land te slingeren om tientallen kilometers verder, bij Gorkum, weer in diezelfde Waal te stromen. Er is geen reden. En dat is schoonheid.
Ik heb haar gezien, het meisje dat touwtje sprong en perensap verkocht. Toen ik jaren later dezelfde tocht maakte in hetzelfde jaargetij, was zij er niet meer. Ik heb haar gezocht, in de straten van het kleine dorp, op de weggetjes langs de dijk. Het is melancholie die zich van je meester maakt, als je merkt dat de tijd voorbij is gegaan, dat niets meer is zoals het was, het meisje zal een vrouw geworden zijn, alleen het water stroomt nog altijd, schijnbaar doelloos, onaangedaan, zoals de tijd.
Je kunt zeggen: ‘Ik heb van je gehouden’, of: ‘Ik hou nog steeds van jou’. Maar het zijn woorden op de wind, rimpels op het water.
De overkant
verschenen op
De overkant 1999/2009/Gideons droom 2013
De overkant
hier loop ik door dit mooie land
mijn schoenen in het stof
waar eens mijn vader liep
zo neemt hij mij weer bij de hand
langs bloemen in een hof
waar ooit een meisje riep:
‘o zoetelief, waar ga je heen’
langs velden groen gewas
omlaag naar de rivier
springen wij van steen tot steen
en als ik ooit onschuldig was
dan was ik het nu, hier
de maan schijnt in het water
krokodil ligt stil
vertrouw hem niet
als je over wil
met eigen ogen, roodomrand
zie ik hier het kind
dat eens mijn vader was
de vreemdeling en bloedverwant
die ik tenslotte vind
over de waterplas
hij drukte in dit vreemde land
zijn voeten in het stof
toen al op weg naar mij
en zo, voorgoed zijn hart verpand
aan bloemen in een hof
ging hij ze toch voorbij
hij ging op weg naar het verre land
zij zwaaide hem vaarwel
maar omzien deed hij niet
veroordeeld tot de overkant
zij had een zwak gestel
en kwijnde van verdriet
en in den vreemde woedde brand
hij stond er middenin
en werd een oorlogsheld
maar minachting en misverstand
hebben hem nadien
tenslotte ook geveld
de maan schijnt in het water
krokodil ligt stil
vertrouw hem niet
als je over wil
nu loop ik door dit mooie land
mijn schoenen in het stof
waar eens mijn vader liep
zo neemt hij mij weer bij de hand
langs bloemen in een hof
waar ooit een meisje riep:
‘o zoetelief, waar ga je heen’
dit dierbaarste bezit
hier onder zon en maan,
de onschuld laten wij, alleen,
een klein figuur in wit
daar aan de oever staan
de maan schijnt in het water
krokodil ligt stil
vertrouw hem niet
als je over wil
Tessa
verschenen op
De overkant 1999/2009/Gideons droom 2013
Tessa
Tessa kamu peluk aku
ombak di laut diam
Tessa kamu peluk aku
tidak ada angin
burung bilang:
saya terbang ke rumah
sebab Tessa peluk kamu
dan semua aman
semua aman
Tessa kamu nangis?
saya lihat air mata
Tessa kamu nangis?
saya ras sakit
kamu sudah bilang:
saya tinggal dekat kamu
malam malam ini
tapi Tessa
saya jauh sudah lenjap
Tessa Tessa tabé
adikku tabé
sunyiku tabé
Tessa in jouw armen/ zijn de golven even stil/
Tessa in jouw armen/ houdt de wind zijn adem in/
en de vogel zegt:/ het is tijd, ik vlieg naar huis/
want als Tessa je in haar armen houdt/
dan is alles stil/ dan is alles stil//
Tessa je huilt?/ ik zie de tranen op je wangen/
Tessa je huilt?/ ik hoor je snikken, voel je verdriet/
je zei: ik blijf bij jou vannacht/ toen ik in jouw armen lag/
maar toch gleed ik zacht bij jou vandaan/
en nu ben ik al ver weg/ ik ben al zo ver weg//
Tessa, mijn zuster/ mijn stilte/ vaarwel
In 1980 maakte ik een reis naar India. In Goa, de voormalige Portugese kolonie en indertijd pelgrimsoord van verloren westerlingen, kreeg ik, gezeten achterop een motorfiets, een ongeluk.
Aan mijn linkerzijde vrijwel geheel ontveld ben ik 3 weken lang, bewegingloos liggend in een hutje van 2 bij 2, verzorgd door een arme familie die een taal sprak die ik niet verstond. De zoon liep 40 kilometer om voor mij een speciaal medicijn te halen: een stukje hout dat hij aan mijn enkel bond. Zijn oude moeder smeerde mij 2 x per dag van top tot teen in met kokosolie. Ik heb mij zelden in mijn leven zo gelukkig gevoeld. Soms werd de moeder afgelost door haar oudste dochter, als zij haar kleine zoontje, dat vaak huilde ’s nachts en dat zij gewoonlijk op haar heup droeg, elders had kunnen onderbrengen. Ik heb later begrepen dat zij verliefd was geworden op mij. Ergens in een waas herinner ik mij nog een vrouw, een Zweedse, die zo nu en dan naast mij kwam liggen op mijn ziekbed en zachtjes met mij de liefde bedreef. Deze twee vrouwen, de zuster, de geliefde, heb ik verenigd in één personage: Tessa. Ik heb haar verlaten, bij wie ik dacht te sterven, moeizaam lopend, maar vrijwel genezen, mij afvragend waarom ik het geluk dat onverwacht op mijn pad was gekomen weer de rug toekeerde. Het thema dat later zou terugkeren in ‘Telkens weer’.
Het originele dagboek dat ik heb bijgehouden van die reis naar Goa, was de basis van de novelle ‘Gideons Droom’, waarin de tekst van Tessa, die ik schreef in het Maleis, de taal van mijn vader, voor het eerst gepubliceerd is.
Er hoort nog een ander verhaal bij dit lied. Mijn vader verliet zijn moederland, Nederlands-Indië, in 1933 toen hij 18 jaar was, om in Nederland te gaan studeren. Hij liet zijn vriendinnetje achter op de kade van Tandjong Priok, een klein figuur in wit, zoals ik in het lied ‘De overkant’ beschrijf. Niet lang na zijn vertrek werd zij ziek en stierf. Van verdriet, zeiden sommige familieleden, want mijn vader keek niet om. Later wel. Ik herinner mij haar portretje op de schoorsteenmantel, de blik in haar ogen, waar ik als jongetje van acht verliefd op werd.
Laatst toen ik Tessa zong, dacht ik aan haar, besefte ik dat ik het lied eigenlijk voor háár heb geschreven, hoewel ik dat toen niet wist. En zo leeft zij voort. Haar naam is Titi.