verschenen op
  
De overkant 1999/2009

Een dagje aan het strand

hier sta ik dan weer op het strand
de wind waait door mijn haren
ik druk mijn voeten in het zand
keer terug na zoveel jaren

ik sta hier graag aan deze grens
hier eindigt ook de tijd
en gunt god gul aan ieder mens
een glimp van eeuwigheid

hier houden wij gewillig halt
de zee, ik en mijn voeten
ik zal, hoe zwaar het mij ook valt
mij toch bewegen moeten

achter mij weerklinkt gelach
ik hoor de kinderstemmen
het is het midden van de dag
ik wil nog niet gaan zwemmen

ik kijk en zie een indisch kind
met grote blauwe ogen
ik wend mij af, de westenwind
zal wel de mijne drogen

zij roept mijn naam en pakt mijn hand
wij gaan langs zandkastelen
het is een dagje aan het strand
wat kan de tijd mij schelen

het is een dagje aan het strand
de zon schijnt in het water
ik druk mijn voeten in het zand
zo denk ik niet aan later

Er is één foto waar ik samen met mijn vader op sta. Wij tweeën.
Hij is genomen aan het strand. Wij staan tot onze knieën in een onheilspellend rustige zee. Hij heeft zijn rechterarm om mijn schouder geslagen en ik mijn linker om zijn rug, en het is alsof ik de last van zijn welzijn al op mijn tengere schouders voel. Misschien was het wel op Texel, het eiland van: ‘Kijk papa, een nest!’, waar wij vogels gingen kijken toen hij wegens een depressie vrij kreeg van zijn werk en ik van school. Nog jaren later, bij elk bezoek aan het strand zag ik ons daar samen staan, in zee.

Nu ben ik met mijn eigen kinderen gegaan. Met mijn dochter langs zandkastelen. Voor altijd heeft zij het beeld van het strand veranderd. Tussen alle zwart-wit foto’s staat zij daar, standvastig, in kleur. Luna.