verschenen op
De overkant 1999/2009/Gideons droom 2013
Tessa
Tessa kamu peluk aku
ombak di laut diam
Tessa kamu peluk aku
tidak ada angin
burung bilang:
saya terbang ke rumah
sebab Tessa peluk kamu
dan semua aman
semua aman
Tessa kamu nangis?
saya lihat air mata
Tessa kamu nangis?
saya ras sakit
kamu sudah bilang:
saya tinggal dekat kamu
malam malam ini
tapi Tessa
saya jauh sudah lenjap
Tessa Tessa tabé
adikku tabé
sunyiku tabé
Tessa in jouw armen/ zijn de golven even stil/
Tessa in jouw armen/ houdt de wind zijn adem in/
en de vogel zegt:/ het is tijd, ik vlieg naar huis/
want als Tessa je in haar armen houdt/
dan is alles stil/ dan is alles stil//
Tessa je huilt?/ ik zie de tranen op je wangen/
Tessa je huilt?/ ik hoor je snikken, voel je verdriet/
je zei: ik blijf bij jou vannacht/ toen ik in jouw armen lag/
maar toch gleed ik zacht bij jou vandaan/
en nu ben ik al ver weg/ ik ben al zo ver weg//
Tessa, mijn zuster/ mijn stilte/ vaarwel
In 1980 maakte ik een reis naar India. In Goa, de voormalige Portugese kolonie en indertijd pelgrimsoord van verloren westerlingen, kreeg ik, gezeten achterop een motorfiets, een ongeluk.
Aan mijn linkerzijde vrijwel geheel ontveld ben ik 3 weken lang, bewegingloos liggend in een hutje van 2 bij 2, verzorgd door een arme familie die een taal sprak die ik niet verstond. De zoon liep 40 kilometer om voor mij een speciaal medicijn te halen: een stukje hout dat hij aan mijn enkel bond. Zijn oude moeder smeerde mij 2 x per dag van top tot teen in met kokosolie. Ik heb mij zelden in mijn leven zo gelukkig gevoeld. Soms werd de moeder afgelost door haar oudste dochter, als zij haar kleine zoontje, dat vaak huilde ’s nachts en dat zij gewoonlijk op haar heup droeg, elders had kunnen onderbrengen. Ik heb later begrepen dat zij verliefd was geworden op mij. Ergens in een waas herinner ik mij nog een vrouw, een Zweedse, die zo nu en dan naast mij kwam liggen op mijn ziekbed en zachtjes met mij de liefde bedreef. Deze twee vrouwen, de zuster, de geliefde, heb ik verenigd in één personage: Tessa. Ik heb haar verlaten, bij wie ik dacht te sterven, moeizaam lopend, maar vrijwel genezen, mij afvragend waarom ik het geluk dat onverwacht op mijn pad was gekomen weer de rug toekeerde. Het thema dat later zou terugkeren in ‘Telkens weer’.
Het originele dagboek dat ik heb bijgehouden van die reis naar Goa, was de basis van de novelle ‘Gideons Droom’, waarin de tekst van Tessa, die ik schreef in het Maleis, de taal van mijn vader, voor het eerst gepubliceerd is.
Er hoort nog een ander verhaal bij dit lied. Mijn vader verliet zijn moederland, Nederlands-Indië, in 1933 toen hij 18 jaar was, om in Nederland te gaan studeren. Hij liet zijn vriendinnetje achter op de kade van Tandjong Priok, een klein figuur in wit, zoals ik in het lied ‘De overkant’ beschrijf. Niet lang na zijn vertrek werd zij ziek en stierf. Van verdriet, zeiden sommige familieleden, want mijn vader keek niet om. Later wel. Ik herinner mij haar portretje op de schoorsteenmantel, de blik in haar ogen, waar ik als jongetje van acht verliefd op werd.
Laatst toen ik Tessa zong, dacht ik aan haar, besefte ik dat ik het lied eigenlijk voor háár heb geschreven, hoewel ik dat toen niet wist. En zo leeft zij voort. Haar naam is Titi.