Lezing
Tjalie Robinson

ter gelegenheid van het 100e geboortejaar
van Tjalie Robinson
op 28 mei 2011
op de Tong Tong Fair
in Den Haag

 

 

 

Ik vind weinig zo droevig als een fotoalbum op een rommelmarkt.
Kindertjes, een jongeman vol branie, een jong meisje dat vol verwachting de lens in kijkt. Wat is er van hen geworden? Wie kent hun namen nog? Onverdraaglijk vind ik het dat zij voorgoed verdwenen zijn, alle sporen uitgewist. Alleen een fotoalbum op een rommelmarkt. En als niemand het koopt, zal ook dat laatste bewijs van hun bestaan verdwijnen.
Ik geloof dat dat een van de redenen is dat ik schrijf: ik laat sporen na, tastbare herinneringen aan wat eens was. Mijn kinderen kunnen ze zo uit de boekenkast trekken: kijk zo’n man was je vader, en zo zag opa er uit, en oma. En kijk hier: Indië. Die kleren, die sfeer, dat licht, die donkere gezichten. Ik heb ze bewaard voor het nageslacht.
Want ja, ik vind het jammer dat dat allemaal verdwijnt. Bijvoorbeeld: nu ik Indië typ op mijn laptop vormt zich vanzelf zo’n kringeltje onder het woord dat wil zeggen: foute spelling. Of: woord bestaat niet. Indonesië, ja. Indië, nee. Suggesties: Indiër, India, Indien, Indik. Indië bestaat niet meer. Geschrapt uit het Nederlandse vocabulaire.
Wat zou Tjalie Robinson daarvan gevonden hebben? Hij die altijd gevochten heeft voor het behoud van de Indische cultuur. De mestiezen cultuur, zoals hij het ook wel noemde. Ja, dat zijn wij. Mestiezen, halfbloeden, kinderen van twee culturen. In Indië had die mengcultuur bestaansrecht. Het was het logische gevolg van het huwelijk tussen oost en west. Maar toen dat huwelijk ontbonden werd verdween die vanzelfsprekendheid. Al in een brief van 15 november 1938 van mijn grootvader aan zijn in Holland studerende zoon (gelukkig bewaard gebleven!) geeft hij antwoord op de vraag: wat zal er met de Indo gebeuren, als Indië een andere heerser krijgt?
Hier is het antwoord van mijn opa: ‘Jij ziet de dingen in dat land (Holland), met zijn geforceerd, jachtend en onvrij leven, anders, hopelozer in dan wij hier in het in vele opzichten nog vrije en natuurlijke Indië. Karakter en geloof kunnen ons kleine volk groot maken. Laten we dus arbeiden aan het karakter van de Indo, laten wij zijn geloof, ook in eigen kunnen, en zijn zelfvertrouwen versterken. Dat is in ’t kort mijn antwoord.’
De discussie wordt na de oorlog voortgezet. In een brief uit mei 1945 stelt mijn vader:
De Indo is geen Nederlander in de eigenlijke zin van het woord. Op cultureel en maatschappelijk gebied is hij westers georiënteerd, raciaal is hij verwant aan het Nederlandse en aan het Indonesische volk, doch etnografisch hoort hij thuis in Indonesië. Behalve het recht op een eigen vaderland bezit hij als minderheid ook het democratische recht op een eigen taal, zeden en gewoonten. Als hij niet zelf opkomt voor dit recht, doet niemand het. Als de Indo in het nieuwe Indonesische gebouw een kamer wil bewonen, zal hij nu het oude kolonialistische gebouw mee moeten helpen afbreken en het nieuwe mee moeten helpen opbouwen. Het gaat om Indonesië of Nederland als vaderland.’
Mijn vader had gelijk. Na de scheiding moesten de kinderen kiezen. Of bij moeder blijven of met vader mee naar het vreemde land. Moeder bleek niet gecharmeerd van de halfbloedjes, zij hadden immers niet geholpen met de opbouw van het nieuwe huis. En vader was eigenlijk nooit echt geïnteresseerd geweest, leek zich in zijn eigen huis, Holland, eerder te schamen voor die donkere bastaards.
De halfbloedjes vielen tussen de wal en het schip. Zij dreigden, eenmaal in dat koude Holland, verloren te gaan in de grote blanke massa die van hen assimilatie eiste. Pas je aan! Val niet op! Wees niet lastig!
Het was Tjalie Robinson die trachtte de ontheemde Indo’s te verzamelen en te mobiliseren.
Hij spoorde hen aan trots getuigenis af te leggen van hun verleden. Hamerde op historisch bewustzijn. Indo werd een geuzennaam. Het ideaal was een zelfbewuste Mestizo groep met een eigen, erkende culturele identiteit. Zonder het besef van eigenwaarde zouden de Indo´s in de nieuwe samenleving immers die identiteit dreigen te verliezen.
Zo begon hij een zoektocht naar herinneringsbeelden, die het wezen van de Indische samenleving moesten uitdrukken. Verzamelde hij herinneringen met de bedoeling een historische schatkamer aan te leggen en zo de lange lijn van de traditie te kunnen voortzetten. Want gaandeweg gloorde bij hem het besef dat de Indo-cultuur in mentale weidsheid superieur was aan de Hollandse eenheidscultuur. Hoe werd hij bevangen door de onontkoombaarheid van de beperkte dimensie, zoals hij het noemde. Hoe miste hij daarin de eigenschappen die hij in de Indo-cultuur zo hoogachtte: intuïtie, onbevangenheid, buigzaamheid, branie, vermetelheid, trots en levensmoed, eer, barmhartigheid en medemenselijkheid, joie de vivre, gezond verstand en respect. In zijn eigen woorden: ‘Wij zijn verdwaald geraakt in deze absurde beschaving, zo geladen met fouten en misstappen, cirkelsporen en misleidende echo’s, dat we nauwelijks te redden zijn.’
Het was zijn angst dat de gemeenschap in ballingschap uiteindelijk geruisloos zou worden weggeassimileerd in het Hollandse landschap.
Was die angst terecht?
Toen ik in 1983 als schrijver debuteerde, was het Marion Bloem die mij toeriep: Je bent een Indo, Ernst, daar moet je wat mee doen! Zij zelf had al de film Het land van mijn ouders uitgebracht en haar tegelijk met het mijne verschenen literaire debuut heette helder en duidelijk: Geen gewoon Indisch meisje. Enkele jaren geleden nog trok zij zich, geheel in de geest van Tjalie Robinson, het lot aan van misleide en mishandelde asylzoekers. Zo waart de warme Indische geest nog hier en daar door het Hollandse sociale en culturele landschap, ja, maakt daar zelfs een wezenlijk onderdeel van uit. Is Boudewijn de Groot niet Indisch? Was zijn tekstschrijver Lennaert Nijgh geen Indo? Hebben zij niet hun weidse beelden omgezet in de melodie van de Hollandse taal waar, zo lijkt het wel, eigenlijk alleen Indo’s nog de schoonheid van inzien?
Ik noemde u een enkel punt en enkele namen. Er zijn er velen. Zij ontspruiten overal in het Hollandse landschap.
Dankzij mensen als Tjalie Robinson en Marion Bloem werd ook ik mij bewust van mijn eigen geschiedenis. Heb ik mijn herinneringen opgeschreven. Mijn herinneringen aan mijn Indo vader, mijn Indo grootvader en grootmoeder en hun herinneringen aan het land waar ze opgroeiden en van hielden, Indië. Zij hebben mij gemaakt tot wat ik ben. Zij maken mijn kinderen tot wat ze zijn.
Zij maken Nederland tot wat het is.

Indië mag dan niet meer bestaan, Indo’s bestaan wel degelijk. Gisteren kreeg ik, na een optreden, door een Indische dame een boekje in handen gedrukt, met daarin enkele regels geschreven, regels die ik zelf uit het Engels van een lied van Bob Dylan vertaald heb. Die regels luiden:

ik ben een vreemde in dit vreemde land
maar ergens anders hoor ik niet
ik leef en streef voor wie ik liefheb
en de heuvels geven mij een lied

Daarom wil ik besluiten met het zingen van een lied, dat de heuvels mij gaven toen Marion Bloem mij vroeg een bijdrage te leveren aan haar actie: Een Royaal Gebaar. Het gaat over de zaken die van oudsher een belangrijke rol hebben gespeeld in de Indo-cultuur: gastvrijheid, trots en eer, barmhartigheid, de zorg voor de medemens en respect. Ik stel voor met zijn allen die zaken in ere houden. En laten we vooral, en Tjalie kon dat tijdens zijn leven niet vaak genoeg benadrukken, blijven wat we altijd geweest zijn: vertellers van verhalen.

Dit Huis

dit huis heeft hier al lang gestaan
aan het einde van de wegen
dit huis heeft hier al lang gestaan
het kende storm en regen
zo heeft het statig trots en groot
steeds weer onderdak geboden
aan vermoeiden op hun tocht
aan wie er maar een toevlucht zocht 

een moeder met haar kind
een man met een viool
een student met idealen
een meisje van plezier
een koning zonder troon
een verteller van verhalen 

er staat iemand aan de deur
er staat iemand aan de deur 

mijn lief sluit het gordijn
want buiten is het koud
mijn lief sluit het gordijn
en al wat het duister buiten houdt
want ik heb teveel gezien
teveel gezien teveel gehoord
mijn god ik heb er bij gestaan
toen wat ik liefhad werd vermoord 

een moeder met haar kind
een man met een viool
een student met idealen
een meisje van plezier
een koning zonder troon
een verteller van verhalen 

er staat iemand aan de deur
er staat iemand aan de deur

 

Neerkant, mei 2011