4 mei
Herdenkingsrede
voor de
Stichting Dodenherdenking Leiden
op 4 mei 2016
in de Pieterskerk te Leiden
Mijn vader is geboren in Nederlands-Indië. In 1934 komt hij naar Nederland om hier te gaan studeren. Hij ontmoet mijn moeder in een danstent op het Rembrandtsplein in Amsterdam. Ze zweven weg in elkaars armen.
Papa en mama trouwen op 18 december 1940 in Amsterdam. Dan is het al oorlog. Aanvankelijk stencilt papa illegale blaadjes die oproepen tot verzet tegen de Duitsers. De stencilmachine staat onder de vloer van de sigarenwinkel die hij samen runt met zijn vriend Bram Dupont, een Joodse jongen. Mama brengt de blaadjes rond, pakken stencils, achterop de fiets. Op hoopvolle dagen pingpongen ze in de tuin en danst mama met Bram op My Melancholy Baby. Ze is er bij als de SD, de Duitse Sicherheitsdienst, Bram weghaalt. En zijn vrouw Gonnie en hun zoontje. En zijn moeder en zijn broers. En zijn tweelingzusjes, meisjes van 14 jaar. Overal worden Joodse buren en vrienden opgepakt en weggevoerd. Anderen komen, als papa en mama zijn verhuisd naar de Alexanderkade, er hun kinderen brengen, willen jullie voor ons kindje zorgen?, baby’tjes soms nog, om zich, na een hartverscheurend afscheid, vrijwillig bij het Duitse gezag in de Hollandse Schouwburg te melden, in de hoop ooit weer terug te komen. Ze komen niet meer terug. Papa vervalst persoonsbewijzen, vangt de kinderen op en brengt ze naar onderduikadressen. Later zet hij afdelingen op van het illegale blad De Nieuwsbode in Amsterdam, Utrecht, Den Haag, Rotterdam, Wageningen en Leiden, en organiseert hij knok- en spionageploegen in Amsterdam, Utrecht, Den Haag en, alweer, Leiden, alle met Indische jongens en meisjes. Want het is zijn bedoeling om de strijd voor de vrijheid van Nederland te koppelen aan de strijd voor de handhaving van de Indo’s, de halfbloeden, in een zelfstandig Indonesië. Hij voorziet politieke machteloosheid van deze Indo’s na de oorlog en poogt, zoals hij zelf zegt, hen in de illegaliteit te bundelen en tot een samenwerking te komen met het goed georganiseerde Indonesische verzet in Nederland.
Al voor de oorlog hadden de in Nederland verblijvende Indonesiërs, voornamelijk studenten, zich georganiseerd in een vereniging, de Perhimpunan Indonesia, die gezien kan worden als de voorhoede van de nationale Indonesische beweging, en die zich inzette voor de onafhankelijkheid van Nederlands-Indië. De Perhimpunan Indonesia had afdelingen in de belangrijkste universiteits- en hogeschoolsteden: Amsterdam, Utrecht, Delft, Rotterdam, Wageningen, maar vooral hier in Leiden. Toen de oorlog uitbrak gaf het bestuur van de vereniging de opdracht aan haar leden om zich te verzetten tegen de Duitse onderdrukker. Immers, meende men, onder het nationaal-socialisme was bevrijding van de gekoloniseerde volken onmogelijk. Daarom was het nodig om in samenwerking met ieder, ongeacht politieke en godsdienstige overtuiging, te vechten tegen dat fascisme. Dat was de reden waarom de Perhimpunan Indonesia zich als goed georganiseerde groepering aansloot bij het ondergrondse verzet in Nederland.
Op 10 juni 1944 laten papa en mama, alsof ze voelen dat er iets te gebeuren staat, meerdere foto’s maken bij Cinefoto op het Spui in Amsterdam. Ze plakken ze in een fotoalbum, samen met portretten van familie en vrienden. Achterop een van de foto’s heeft mama geschreven:
Het mooiste wat men verzinnen kan is zijn ideaal. Niet zij, die slechts rijk zijn aan geld en goed, of aan protectie en connectie, behoren de groten der aarde te wezen, maar zij, die rijk zijn aan geest en goedheid.
Voor eeuwig jouw Joke.
Mooie woorden van een meisje uit Amsterdam-Oost met niet meer dan de lagere school. Twee maanden later zou haar man in de eenzaamheid van een Duitse cel innerlijke vrede vinden: ik heb den goeden strijd gestreden. Ik heb geloof behouden.
Want voordat papa zijn plannen tot bundeling van het Indisch en het Indonesisch verzet in Nederland ten uitvoer kan brengen, wordt hij op 6 augustus 1944 gearresteerd op de Ringdijk in Amsterdam. Volgens ooggetuigen is het een vreselijk gevecht geweest. Bewusteloos geslagen en hevig bloedend wordt hij overgebracht naar de gevangenis op de Weteringschans. Daar wacht hem de dodencel. Hij bereidt zich voor op het einde, maar wordt uiteindelijk op transport gesteld naar concentratiekamp Amersfoort. Mei 1945 keert hij, lopend, onherkenbaar, vermagerd en onder de luizen, terug naar Amsterdam. Mama heeft op hem gewacht.
Veel vrienden uit het verzet zullen niet meer terugkeren. Indo’s, Indonesiërs. Zij die het overleefd hebben, trekken de lijn door en zetten zich met hernieuwde energie in voor de vrijheid van hun moederland, Indonesië. Dit wordt hen door het nieuwe Nederlandse gezag niet in dank afgenomen. Menende dat de kolonie nog behouden kan blijven begint zij zich te bedienden van de methoden van de voormalige Duitse bezetter: men wordt, zoals mijn vader, op de zwarte lijst geplaatst of het land uitgejaagd. Sommigen moeten onderduiken. Dat is de dank aan hen, die bereid waren hun hoogste goed, hun leven, te geven voor de bevrijding van Nederland.
Wij hebben, hier in Nederland, altijd gezegd: het is nodig te herdenken. Het is nodig stil te staan bij de offers die gebracht zijn voor onze vrijheid, zodat wij nu in vrede en welvaart kunnen leven. Het is nodig opdat niet opnieuw zal gebeuren wat er eens gebeurd is. Maar dames en heren, is het niet wrang te bedenken dat wij op dit moment niet in staat lijken iets van die welvaart, een klein stukje maar van die welvaart, te delen met mensen die slachtoffer zijn van een nieuwe gruwelijke oorlog, een oorlog waar wij zelf, hoe vreemd het ook moge klinken, actief aan deelnemen. Mensen, onschuldige burgers, die van huis en haard verdreven zijn, die de meest verschrikkelijke dingen hebben meegemaakt, geliefden hebben verloren, wier huizen tot puin zijn geschoten, die een lange en zware reis hebben moeten maken, vaak met kleine kinderen en onder barre omstandigheden. Die in onze westerse welvarende landen een plek hoopten te vinden waar ze veilig zouden zijn, waar ze een nieuw bestaan zouden kunnen opbouwen voor zichzelf en voor hun kinderen. Is het niet wrang te bedenken dat zij nu hier, na alle beproevingen, in ons eigen mooie Nederland aankomen en tot de ontdekking komen dat ze niet welkom zijn. Van het ene asylzoekerscentrum naar het andere gesleept worden, niet mogen werken, want ze zouden zich hier eens kunnen gaan wortelen, terwijl voor de kinderen de oorlog opnieuw begint omdat buiten, in een oorverdovend pandemonium, brallende jongeren met bivakmutsen op met stenen en vuurwerk gooien. Waar doet me dat toch aan denken? Medemenselijkheid lijkt ineens te zijn verdwenen uit onze hoogbeschaafde samenleving: volgens een pas gesloten verdrag tussen de Europese Unie en Turkije moeten vluchtelingenkampen in Griekenland omgebouwd worden tot interneringskampen. Vluchtelingen mogen de kampen niet meer uit. Er is niet genoeg voedsel voor iedereen. Op 8 april hebben drie meisjes van 14 jaar drie dagen niet gegeten. Ja, 8 april 2016 is het, als tienduizenden, of zijn het honderdduizenden, onschuldige medemensen op deze manier worden opgeborgen in nieuwe concentratiekampen. Is het mogelijk? Ja, het is mogelijk.
De Indonesiërs die hier in Nederland in het verzet gezeten hebben en hun hart en deuren openden waren, dames en heren, vrijwel allemaal moslims. Moslims die hun leven waagden om Joodse landgenoten te redden.
Ja, laten wij hen herdenken. Laten wij de Indonesische student herdenken, Irawan Soejono was zijn naam, 24 jaar was hij, moslim was hij, die hier in Leiden voor een illegale activiteit door de Duitse bezetter op straat door zijn hoofd werd geschoten. Want daarom zijn wij hier bij elkaar: om te herdenken.
En morgen? Zullen wij morgen onze vrijheid vieren, die zij, die wij hier herdenken, ons geschonken hebben om daarna over te gaan tot de orde van de dag? Nee, dames en heren, wij zijn hier om te herdenken, omdat niet gebeuren mag wat eens gebeurd is, omdat niet gebeuren mag wat er nu lijkt te gebeuren. Laten wij, om de woorden van mijn moeder te gebruiken, rijk zijn aan geest en goedheid, laten wij op dit moment in deze wereld, waarin de gruwelen van de tweede wereldoorlog opnieuw hun klauwen naar ons lijken uit te strekken, ons hart en onze deuren openen voor hen die in nood zijn.
Laten zij, die wij hier herdenken, ons tot voorbeeld zijn.