Lezing Popjournalistiek

op 5 oktober 2004 in het
Nationaal Popinstituut,
Amsterdam

 

Toen ik eind zestiger jaren ging studeren in Amsterdam, werd ik lid van de linkse studentenvereniging Olofspoort. Omdat ik als enige aankomende student geen uitnodiging had ontvangen van de bestaande disputen, werd er speciaal voor mij een nieuw opgericht door medelevende medestudenten. Een van hen was een enthousiaste jongeling, wiens droom het was om ooit een serieus muziekblad op te richten. Ik speelde toen al in een bandje, dus wij spraken daar veel over. Zijn naam was Barend Toet. Enkele jaren later bleek dat hij zijn doel had bereikt, er werd een nieuw muziekblad uitgegeven en Barend Toet was er zelf hoofdredacteur van: Muziekkrant Oor. Tegen die tijd had ook ik mijn studie opgegeven om mij geheel te wijden aan mijn band, de CCC, toen nog voluit: CCC Folk en Blues Incorporated. Vanaf die tijd zou ik regelmatig met de pop-journalistiek, toen inderdaad nog in de kinderschoenen, te maken krijgen.
Ik heb in de loop der tijd alle knipsels die er zijn verschenen oven mijn bandjes bewaard, mij bezorgd door de knipseldienst, Vaz Dias in vroeger tijden, tegenwoordig de Knipsel Info Service.
Van drie periodes wil ik u vertellen:
1. CCC 1968-1974
2. Doe Maar 1978-1984
3. Doe Maar    2000.
Bij alle drie de periodes heb ik geturfd naar categorie. Alleen mee mochten doen serieuze stukjes, recensies van concerten of platen, dus geen persberichten en dergelijke.
De categorieën waren:

                                                                                                             CCC    DM1   DM2

Landelijke dagbladen                                                                        11        23        60
Niet landelijke dagbladen, door mij Streekbladen genoemd      43        10      114
Weekbladen (incl.Dames-, Roddel-)                                                 1         12        20
Muziekbladen                                                                                      7          –           4
Popbladen, door mij Popblaadjes genoemd                                  –         36          4

1. CCC

De CCC werd opgericht in 1967 door Joost Belinfante. Vanaf 1969 was de band huisorkest van Fantasio, Paradiso en de Melkweg. Zij was de enige Nederlandse band die op het legendarische festival van Kralingen, 1970, het hoofdpodium mocht betreden. Zij werd gezien als een hippieband, mede omdat de leden zich vanaf 1970 terugtrokken in een commune in de Peel, Brabant. Tot de vaste kern van 5 behoorden, behalve Joost Belinfante zelf, mensen als Huib Schreurs, later directeur van Paradiso, tegenwoordig van de Groene Amsterdammer, Jaap van Beusekom, tegenwoordig directeur van het Nederlands Popinstituut en Ernst Jansz, later oprichter van Doe Maar.
Om die reden misschien al een fenomeen op zich.
De landelijke dagbladen die geïnteresseerd waren in de CCC waren:
De Volkskrant, met 2 artikelen, waarvan 1 recensie
Het Parool, eveneens 2
Het Vrije Volk 2
Trouw 1
De Tijd 1
DeWaarheid 1
Het AD 1
De Haagse Post 1
Enkele hiervan waren weekbladen, maar hun namen vond ik zo nostalgisch, dat ik ze toch apart heb vermeld.
In de Weekbladen, 1 artikel in de HP over de opheffing en 1 plaatrecensie in De Tijd.
De 43 artikelen in Streekbladen waren vrijwel allemaal recensies van optredens, en enkele betroffen de opheffing.
Van de 7 artikelen in de categorie Muziekbladen verschenen er 4 in Oor en 3 in Aloha.

2. Doe Maar 1980-84

De Landelijke Dagbladen die over Doe Maar schreven, waren
Het Parool met 7 artikelen, 5 voor en 2 na de opheffing
Het AD met 1
De Volkskrant 1 na de opheffing
Het NRC 1 na de opheffing
Vrij Nederland (alweer toch een weekblad) 4, 1 voor en 3 na de opheffing.

Van de 10 artikelen in de Streekbladen, verschenen er 7 in het Eindhovens Dagblad, 5 voor en 2 na opheffing.
Er verscheen geen enkel artikel in de serieuze muziekbladen over Doe Maar.
Muziekkrant Oor publiceerde wel een artikel over de Nederpop in het algemeen, met als titel: Het kassucces van de Holanditis.
De 36 artikelen die er in de popblaadjes verschenen zijn slechts een fractie van wat er totaal in die categorie over Doe Maar geschreven werd, maar wat door mij met de beste wil van de wereld niet als serieuze journalistiek kan worden beschouwd.
In de Weekbladen 11 artikelen.

3. Doe Maar 2000

In alle Dagbladen artikelen en wel:
Het Parool  14
NRC 12
De Volkskrant 11|
Trouw 8
De Telegraaf  8
Het AD  6

Van de 25 artikelen in de categorie Weekbladen 1 in Vrij Nederland.
In de Streekbladen 114 artikelen.
In de Muziekbladen 4, alle in Oor.
In de Popblaadjes 4, alle in Hitkrant.

Wat opvalt:
CCC
Alle dagbladen schreven tijdens het bestaan van CCC voornamelijk over het fenomeen De Commune, niet over de muziek, behalve een concertrecensie in De Volkskrant en Het Vrije Volk en 1 plaatrecensie in Trouw.
Alle artikelen in streekbladen waren recensies van optredens en af en toe een plaat.
Popblaadjes bestonden nog vrijwel niet.
Alle artikelen waren serieus van aard.

Vergelijkbaar waren de resultaten van het DM 2000 onderzoek:
Alle Streekbladen kwamen met recensies van optredens en platen. De Landelijke Dagbladen konden geen genoeg krijgen van serieuze analyses, recensies en beschouwingen (60 artikelen!), en dat 15 jaar na opheffing van de band en eerst nadat Doe Maar zelf besloten had tot een reünie.
In de Weekbladen ging het voornamelijk over geld.
Alle 4 artikelen in de categorie Popblaadjes verschenen in Hitkrant. Het lijkt wel of de hele categorie is verdwenen.

In beide periodes werd de popjournalistiek bedreven door mensen die zich serieus met muziek bezig wilden houden. In de zeventiger jaren waarschijnlijk omdat dat hun hobby was (er verschenen opvallend wat stukjes van de hand van meer literair aangelegde journalisten, zoals Frans Kotterer en Elly de Waard, ik vond zelfs een stukje van Willem Ennes) in het jaar 2000 waarschijnlijk omdat dat hun specialisatie was. In beide periodes heel veel concert- en plaat recensies, vooral in de Streekbladen.

In schril contrast daarmee stonden de resultaten uit de eerste Doe Maar periode: 1978-1984. Vrijwel geen concertrecensies, slechts een enkele plaatbespreking.
Tijdens haar bestaan slechts 7 serieuze artikelen in Landelijke Dagbladen, waarvan 5 in Het Parool.
In de Streekbladen ook 7 artikelen, waarvan 5 in het Eindhovens Dagblad. Ik schrijf dat toe aan het feit dat wij onze roots zowel in Amsterdam als in Brabant hadden. De algemene teneur was, op de artikelen in Het Parool na, berichtgevingen over, ik citeer: ‘Uit de hand gelopen kinderfeestjes’. Ook in de Weekbladen voornamelijk roddels en berichten over flauwvallende tieners. Nergens, weer op Het Parool na, een serieus artikel over muziek, behalve kreten als, ik citeer weer: ‘Houterige reaggae’,’Stelt muzikaal niets voor’, ‘Henny Vrienten is geen aanwinst voor de band, omdat hij nog steeds geen verbetering toont op zijn bas’ enz.
Na de opheffing nog eens 7 artikelen in de Landelijke Pers.
Alle 7 artikelen in het Parool, op één na, werden geschreven door Frans Kotterer. Hij lijkt de enige journalist, die Doe Maar in deze fase serieus neemt en daar ook zijn nek voor uitsteekt. Wij zijn hem eeuwig dankbaar.
Nog één naam wil ik noemen: die van Sjoerd Punter, journalist en redacteur van het Eindhovens Dagblad, aanvankelijk fan, stelde zelf zijn medewerking voor aan het boek ‘Doe Maar voor de fens’, die geweigerd werd. Vanaf dat moment liet hij geen mogelijkheid voorbij gaan om Doe Maar en alles wat daarmee samenhing de grond in te boren, te kleineren, en zelfs serieuze artikelen van eigen medewerkers te saboteren.
Ja, dames en heren, ik heb u niet altijd van uw beste kant leren kennen.

Wat dan, vroeg ik mij af, had ik mij voorgesteld van popjournalistiek tijdens mijn gesprekken met Barend Toet in 1968 in Studentensocieteit Olofspoort, Amsterdam?
Journalistiek in het algemeen zou de 3e macht moeten zijn, zij zou macht moeten ontluisteren, kwaad onthullen. Zij zou vormend moeten zijn, informerend, een autoriteit: dit moet je zien, lezen, horen, en dat je het dan ook inderdaad goed vindt. Het zouden mooie stukken moeten zijn, zonder opsmuk, kwetsbaar, bekentenissen, je zou de meisjes in de ogen moeten kunnen blijven kijken. Barend, zo iets was het toch?
De popjournalistiek zou moeten kaderen, betekenissen en geschiedenissen zoeken, begrijpen. Het fenomeen, het raadsel doorgronden.
Je niet een oordeel permitteren, terwijl je niet tot een oordeel gelegitimeerd bent, dat moet je verdienen, net als in de muziek: je moet de mooie muziek die je maakt verdienen.
Geen arrogantie, niet badinerend zijn of schmieren. Nee, open naar iets kijken, geen vooroordelen. Zoeken naar nieuwe stromingen, echtheid, dingen die de moeite waard zijn, die er toe doen. Geen poses!!
Zoiets was het.

Dames en heren, ik wil eindigen zoals ik begonnen ben, met een anekdote. Een verhaal dat u mij gegeven heeft. Ook dat vermag de journalistiek.

Toen wij uit Amsterdam vertrokken, rond 1970, ik heb het over de CCC, en in Brabant kwamen wonen, troffen wij een buurman, Nolleke Beijers, een kleine boer. Hij had 10 koeien en dat was te weinig, want op een gegeven moment kwamen ze zijn melk niet meer ophalen. Toen is hij overgestapt op kuikens en nooit meer gelukkig geweest. Hij stierf enkele jaren geleden en ik heb me tranen met tuiten gehuild op zijn begrafenis. Over hem staat in het grote artikel in het Volkskrant Magazine van 6 mei 2000, van Caspar Janssen, ik citeer:
De nieuwe bewoners uit de stad troffen het met hun nieuwe buurman. ‘Die man was een parel. Die accepteerde ons vanaf het moment dat we daar met onze lange haren en met onze tafelkleedjes aan neerstreken. Hij kwam ons helpen als we aan het verbouwen waren, hij trok onze bus uit de modder en hij nam de kinderen mee op zijn tractor. Hij nam het ook voor ons op in het dorp. Dan zei hij: “Het zijn goeie jongens. Toch wel”. Of: “Ze kunnen best werken. Toch wel”‘.
Einde citaat.
Vorige week trof ik Leo Beijers, zijn zoon.
-‘Dat artikel in de Volkskrant’, zei hij, ‘ons mam kreeg tranen in haar ogen toen ze het las. Waarom’, vroeg hij toen, ‘hebben jullie dat eigenlijk allemaal gezegd?’
Zijn vraag overviel me enigszins.
-‘Omdat het belangrijk was, omdat het voor mij belangrijk was’, antwoordde ik.
-‘Ja’ zei hij, en ‘dit heb ik nooit verteld, maar voor mijn vader was het ook belangrijk denk ik. Hij had zich in het dorp altijd een beetje een buitenstaander gevoeld, dingen van binnen die niemand anders daar had, en die nog nooit naar buiten waren gekomen. maar toen jullie daar ineens kwamen wonen, zag hij, dat het ook anders kon. Dat hij misschien ook wel zo mocht zijn. Ik denk dat dat een belangrijk moment in zijn leven was.’ Hij zweeg.
Zoveel tijd was er voorbij gegaan en ik had het nooit geweten, het me nooit gerealiseerd. De liefde was wederzijds geweest.

Dames en heren, ik dank u hartelijk.