Lezing Indisch huis

over het Indisch verzet in Nederland tijdens WO II
op 2 april 2006 in het
Indisch Huis, Den Haag

 

 

 

Mijn vader, geboren in Nederlands Indië, stierf in 1965. Hij had toen al geruime tijd last van het zogenaamde concentratiekampsyndroom. Een gevolg van zijn gevangenschap wegens activiteiten in het verzet tijdens de Duitse bezetting.
Bij het opruimen van het ouderlijk huis in Amsterdam stuit ik op brieven en documenten, die daarvan getuigen en wordt mij iets duidelijk over zijn werk in de illegaliteit.

Amsterdam, 31 mei 1945
Brenger dezes, Rudi JANSZ, geboren 23/10/’14 te Semarang, was een der medewerkers van het illegale blad de “NIEUWSBODE”.
JANSZ is tegelijk met EHRENDS (KAMMINGA) gearresteerd. Hij heeft tot 14 april ’45 in het concentratiekamp AMERSFOORT gezeten.

En:

Betreft: Uw dossier 2607: P.Drost, geb. 14 October 1922 te Gombong.
De Heer Drost verklaart, o.a. via het contactadres Mevrouw Rotinsulu, o.a. als koerier en rondbrenger werkzaam te zijn geweest voor het illegale blad “De Nieuwsbode”, en deelde ons mede zijn opdrachten steeds te hebben ontvangen via “Rudi” (de Heer Rudi Jansz). “Rudi” was inderdaad een zeer serieus, betrouwbaar en actief medewerker van onze groep, hij had o.a. contact met de z.g. groep “De Indische Jongens” die een gedeelte van de oplage van het illegale blad “De Nieuwsbode” van ons ontving en aan hun abonné’s verspreidden.
Drost verklaart o.a. tezamen met “Cilly” (T. Lambregtsen van Rithem, later gefussilleerd) in opdracht van “Rudi” geholpen te hebben met het verzamelen en in kaart brengen van de Duitse verdedigingswerken rondom Amsterdam.

In een brief aan zijn ouders schrijft mijn vader zelf:

 Ik organiseerde in de provincie Zuid-Holland en Utrecht de distributie van het illegale nieuws uit Londen. Medio ’44 bouwde ik met Tutti een eigen groep op bestaande uit een spionnageploeg en een zgn. knokploeg.

De knokploeg, die hier ter sprake komt, bestaat geheel uit Indische jongens en meisjes uit Den Haag. Zijn beide vrienden, Tutti Webb en Lex Dekens, zijn er lid van. Als Tutti hoort dat mijn vader op 6 augustus 1944 gearresteerd is, mobiliseert hij alle jongens en meisjes van zijn Haagse groep en stoomt hen klaar voor een overval op de gevangenis aan de Weteringschans in Amsterdam, om mijn vader, die daar gevangen zit, te bevrijden. Er worden schietoefeningen gehouden in de bossen bij Bussum. Mijn moeder gaat er met nog een meisje heen, in de trein, revolvers in de tas, waagt zonder aarzelen haar leven.
Als generale repetitie organiseert Tutti een overval op een distributiekantoor midden in Den Haag, onder het oog van de Duitse politie. Maud, het zusje van Lex Dekens en mijn moeder doen mee. De overval slaagt, maar een meisje, dat toevallig voorbij komt, verraadt het vluchtadres aan de politie en een inval volgt. Drie meisjes, waaronder mijn moeder, en een Indische dame, allen betrokken bij de overval, worden gearresteerd. Drie dagen later arresteert de SD Tutti. Hij betaalt zwaar voor de poging zijn vriend te redden. Op 4 september, als de geallieerden vanuit Brussel doorstoten tot in Noord-Brabant, wordt hij tezamen met andere illegale werkers gefusilleerd. Eén dag later, op dolle dinsdag, als de Duitsers in paniek vluchten, menend dat de oorlog verloren is, komt mijn moeder vrij.
Eenmaal terug in Amsterdam wordt ze opgenomen in het bevriende gezin van Dr Jo Verdoorn aan de Linnaeus Parkweg 192.
Jo Verdoorn is zendingsarts en getrouwd met een Indonesische, bij ieder bekend als Iboe. Hij is actief in ICJ kringen (Indonesische Christen Jongeren), die nauwe kontakten onderhoudt met de PI, de Perhimpoenan Indonesia, die aanvankelijk streeft naar een onafhankelijk Indonesië, maar die vanaf 1941 ook als verzetsbeweging een belangrijke rol speelt
Ik vind brieven van Maud en haar familie aan mijn moeder:

Den Haag, 3-6-’45
Maud heeft weer 4 weken in de petoet gezeten. Ze is 9 april opgepakt en pas 6 mei vrij gekomen. Max en Otto Kaya hebben ook gezeten. De S.D. heeft een overval gedaan in de Regentesselaan en in het huis zaten de jongens. Ze hebben met z’n negenen gezeten, 5 jongens en 4 meisjes, maar ’t beroerde van ’t geval was dat Max en Spenkie gezocht werden voor de overval aan de Copernicuslaan.

Vrijwel alle illegale werkers, die in de brieven en documenten genoemd worden, zijn van Indische of Indonesische afkomst. Het is ontroerend hoe bescheiden men spreekt over verricht verzetswerk, waarbij toch steeds het leven op het spel stond.
Is het die bescheidenheid, waardoor in de Nederlandse geschiedschrijving zo goed als geen gewag gemaakt is van deze mensen, die bereid waren hun lief en hun leven te offeren voor de vrijheid van het Nederlandse volk?
Hoe het ook zij, ik ken de prijs die zij, in leven of dood, daarvoor hebben moeten betalen.

Ernst Jansz